Search

EasyDNNNews

Eikapsel Kathaai

De 'doos' van de eikapsels is langwerpig-vaasvormig, vaak iets breder aan de onderzijde. Aan de bovenkant (proximale zijde; die waaruit het jonge dier naar buiten is gekomen) zitten op de hoeken opgekrulde draden (meestal minder uitgebreid dan bij de kapsels van de Hondshaai en bij gedroogde exemplaar meestal voor een belangrijk deel afgebroken). Aan de onderkant (distale zijde) zitten eveneens opgekrulde draden. De lange zijkanten hebben geen duidelijke zomen. Aan de bovenkant is wel een zoom zichtbaar, zij het vrij smal. Soms zit tussen de hoorns ook wat vliezig weefsel. De zijkanten zijn verdikt en meestal duidelijk geribbeld (dit kan soms ook bij Hondshaai-eieren voorkomen, maar het is dan veel minder duidelijk). Exclusief de hoorns zijn de kapsels circa 11,0 cm lang en 4,0 cm breed (maximaal 13,5 x 4,5 cm). Verse exemplaren zijn roodbruin, soms donker geelbruin, aangespoelde exemplaren op het strand kunnen na verdroging bruinzwart zijn. Het oppervlak is glad en glanzend, met hoogstens zeer vage lengteribbels. Uitgedroogde eikapsels kunnen het best bekeken worden door ze op te weken. Aanspoelen: Eikapsels van de Kathaai spoelen weinig op het strand aan, maar kunnen wel langs de hele kust worden gevonden. Vergelijkbare eikapsels: Het kapsel lijkt op dat van de Hondshaai. Scyliorhinus canicula. Deze worden minder groot en de zijkanten zijn niet of veel minder duidelijk geribbeld. Lees meer

Kleinoogrog

Sterk afgeplat, ruitvormig lichaam. De zijkanten bestaan uit de twee zeer grote, aan de kop vergroeide, vleugelvormige borstvinnen. Deze zijn wat hoekig afgerond. De staart is spits, loopt puntig toe en is iets kleiner dan het lichaam. De snuit is kort en matig spits. De gemiddelde afmeting van mannetjes en vrouwtjes ligt tussen de 70-80 cm (maximaal 90 cm). De rugzijde is variabel van kleur, gewoonlijk licht zandbruin met een min of meer regelmatig patroon van lichtgrijze lijnen en met elkaar verbonden vlekken en stippen. De lichtere banden verlopen meestal evenwijdig aan randen van de borstvinnen. De buikzijde is witgrijs, aan de randen iets donkerder grijs. De spuitgaten of ademopeningen (spiraculi) met direct daarboven de ogen, zitten aan de bovenzijde, voor op de kop. De ogen zijn opvallend klein - hieraan dankt de soort haar naam. Om de ogen zitten meerdere kleine maar duidelijke doornachtige stekeltjes. Aan de buikzijde zitten de mond, neusgaten en de vijf paar korte, gebogen kieuwspleten. De huid is ruw en bezet met stekels, het minst in het midden van het lichaam en het achterste deel van de borstvinnen. In het midden staat een lange rij stekels, tot circa 50, die tot het begin van de eerste rugvin doorloopt. De twee korte rugvinnen achteraan op de staart zijn afgerond en raken elkaar net niet. Er is niet of nauwelijks een echte staartvin. Achteraan het lichaam zitten twee afgeplatte buikvinnen, die min of meer deel uitmaken van de lichaamsschijf. Tussen deze vinnen en de brede borstvinnen zitten aan beide kanten twee feitelijk ook tot de buikvinnen behorende, kleinere, lobvormige uitsteeksels. Nadere kenmerken: in de bovenkaak zitten 44–52 rijen afgeronde, stompe tanden, die vooral bij vrouwtjes en juvenielen dicht op elkaar staan. Bij mannetjes zijn de middelste rijen tanden het scherpst.

Ecologie (ingekort versprA)
Leeft in open, relatief ondiepe wateren, zelden dieper dan 100 meter, op zand- en modderbodems. Het voedsel bestaat uit kreeftachtigen en bodemvissen als zandspiering en smelt. De roggen liggen verborgen in een hinderlaag onder het zand waarbij alleen de ogen en ademopeningen boven de bodem uitkomen. Paai- en broedseizoen in het voorjaar en de zomer. Ovipaar, de eieren worden inwendig bevrucht. Op de zeebodem worden rechthoekige eikapsels afgezet, waarin steeds één embryo tot ontwikkeling komt. Een vrouwtje zet jaarlijks tussen de 54 en 61 eikapsels af. Net als andere bodembewonende soorten met een de trage voortplantingscapaciteit, is de kleinoogrog erg gevoelig voor overbevissing. (Zie voor de vorm van de eikapsels de aparte beschrijving.)

Bedreigingen/bescherming
Zowel in 2004 als in 2015 (nog) niet op de Nederlandse Rode Lijst opgenomen. Niet als bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN, echter wel als 'Near threatened' (gevoelig) opgenomen. Geen vermelding met minimummaat in de Visserijwet. Voor vissers geldt geen terugzetverplichting.

Lees meer

Pijlstaartrog

Sterk afgeplat, vliegervormig lichaam, met twee zeer grote, aan de kop vergroeide, hoekig afgeronde borstvinnen. De dieren hebben een zeer lange, puntig toelopende staart zonder rugvinnen. De staart is bijna anderhalf keer zo lang als het lichaam, heeft fijne weerhaakjes en is zweepvormig verdund aan het uiteinde. Ongeveer in het midden staat een zeer grote, gezaagde, met een gifklier verbonden stekel, die omhoog komt uit diepe plooien. De snuit is kort en heeft bijna rechte opstaande randjes. De gemiddelde afmeting ligt tussen de 90-110 cm (maximaal tot 150 cm, ook 250 cm wordt genoemd). De rug is grijs tot groenbruin. De buik is in het midden wit, met rondom brede, donkergrijze randen. Ook mond en neusgaten hebben meestal een donkergrijze rand. Er is een duidelijke ruggengraat, met tot 74 (vrouwtjes) en tot 98 (mannetjes) knobbels. Op de staart komen ook stompe stekels voor, al dan niet in korte rijtjes of in een aaneengesloten rij. De huid is verder min of meer glad, al kunnen ook op de borstvinnen soms halfrond verlopende rijtjes benige knobbels staan. Op de staart ontbreken rugvinnen en een staartvin. De buikvinnen zijn relatief klein en plat afgerond. Ze liggen tegen de staartbasis aan. Tot de buikvinnen horen ook zeer kleine lobvormige uitsteeksels. Mond, neusgaten en vijf paar kieuwspleten bevinden zich aan de onderkant, de buikzijde. De ogen zitten aan de bovenzijde, voor op de kop en zijn kleiner dan de spuitgaten (spiraculi). In de mond zitten onderin vijf bolvormige papillen. Nadere kenmerken: de tanden in de mond staan in 28-43 rijen in de kaken. De rugstekel kan nare wonden veroorzaken en het gif uit de gifklier kan voor mensen zelfs gevaarlijk zijn.

Ecologie (ingekort versprA)
Jongere dieren leven vaak dichter onder de kust, oudere tussen 60 en 200 meter. De dieren zwemmen en jagen zowel dichtbij het wateroppervlak als nabij de (meestal zand-) bodem. Het voedsel bestaat uit diverse ongewervelden, waaronder kreeftachtigen, inktvissen en andere weekdieren en zowel bodemvissen als vrijzwemmende beenvissen. De soort zet geen eikapsels af, maar is eierlevendbarend (leicithotropische viviparie). De vrouwtjes worden inwendig bevrucht, de embryo’s ontwikkelen zich binnen het vrouwtje in een dun vlies in de baarmoeder. De dieren worden pas na meerdere jaren geslachtsrijp. Het voortplantingsseizoen valt tussen mei en september. De dieren kunnen minstens 10 jaar oud worden. Kwetsbaar voor meerdere soorten visserij.

Bescherming
Stond in 2004 op de Nederlandse Rode Lijst (categorie 'Ernstig bedreigd'). In 2015 van de lijst afgevoerd. Niet op de internationale Rode Lijst van de IUCN gezet (wegens onvoldoende data). Voor vissers geldt (nog) geen terugzetverplichting.

 

 

Lees meer

Doornhaai

Het lichaam is langwerpig en slank, met een spitse snuit. Gemiddeld 120-140 cm (maximaal 160 cm). De kleur op de rug en flanken is donker grauwgrijs tot bruingrijs, met groenachtige of soms meer witte vlekken. De buikzijde is wit. Bij de voorrand van de rugvinnen zit een spitse en stevige doorn of stekel, waaraan de dieren hun naam danken. Door hun rug te krommen kunnen ze hiermee steekwonden toebrengen. Beide rugvinnen zijn duidelijk van elkaar gescheiden. De staart is ploegvormig, de bovenkant is breder en wat langer. Onderaan de buikzijde zit bij deze haaiensoort géén anaalvin. De buikvinnen van de mannetjes worden gebruikt bij de voortplanting. De doorn is verbonden met een gifklier. Het gif is relatief ongevaarlijk voor de mens, maar wonden kunnen wel uiterst pijnlijk zijn. Nadere kenmerken: De tanden in boven- en onderkaak hebben een min of meer recht en gekarteld snijvlak, met afgeronde zijspitsen.

Ecologie (ingekort VersprA)
Het lichaam is langwerpig en slank, met een spitse snuit. Gemiddeld 120-140 cm (tot 160 cm). Rug en flanken donker grauwgrijs tot bruingrijs, met groenachtige of soms meer witte vlekken. Buikzijde  wit. Bij de voorrand van de rugvinnen zit een spitse en stevige doorn of stekel, waaraan de dieren hun naam danken. Door hun rug te krommen kunnen ze hiermee steekwonden toebrengen. Beide rugvinnen zijn duidelijk van elkaar gescheiden. De staart is ploegvormig, aan de bovenkant breder en wat langer. Geen anaalvin. De buikvinnen van de mannetjes worden gebruikt bij de voortplanting. De doorn is verbonden met een gifklier. Het gif is relatief ongevaarlijk voor de mens, maar wonden kunnen wel uiterst pijnlijk zijn.

Bescherming
Stond in 2004 nog niet op de Nederlandse Rode Lijst, in 2015 wél daarop geplaats (categorie 'ernstig bedreigd'). Op de internationale Rode Lijst van de IUCN vermeld als 'Vulnerable' (kwetsbaar). Door OSPAR in juni 2008 geplaatst op de lijst met bedreigde soorten. Geen vermelding met minimummaat in de Visserijwet. Voor vissers geldt in Nederland een terugzetverplichting.

Lees meer

Kathaai

Stevige, langgerekte haai met een brede, stompe kop. De vinnen zijn min of meer afgerond. De dieren worden ruim een meter (maximaal 1,6 m) en ruim 18 kilo zwaar. Aan de bovenzijde grijsgeel tot bruinrood, met een groot aantal min of meer ronde, roodbruine tot bijna zwarte stippen/vlekken. Daartussen kunnen ook lichte tot witte vlekken voorkomen. Deze zijn aanzienlijk groter dan bij de Hondshaai. De buik en de flanken zijn lichter. De bek zit aan de onderzijde van de kop. De snuit heeft onderaan grote, met neusflappen afgedekte neusgaten. De plooien lopen niet door tot de omgekeerd u-vormige, gebogen mond. De bovenkaak is flexibel en kan naar voren bewegen, zodat de bek kan worden vergroot. De huid voelt zeer korrelig aan, als schuurpapier. De vijf kieuwopeningen zijn kort, de laatste twee zijn geplaatst bij de aanzet van de borstvinnen. De beide rugvinnen staan ver naar achteren op de rug. De eerste is het grootst en begint voorbij de inplant van de buikvinnen. De tweede rugvin begint boven het einde van de inplant van de anaalvin. Beide paren borstvinnen zijn breed. De staart is langgerekt en heeft een vlagvormig aanhangsel. Het bovenste deel van de staartvin is veel langer dan het onderste en heeft een afgeronde zoom. De ogen zijn ovaal, hebben vaak een kattenoog-achtige middenstreep en dikke vlezige ooglid-achtige randen. Ze hebben echter geen knipvlies (derde ooglid) en kunnen het oog niet afschermen. Nadere kenmerken: De tanden zijn klein en puntig, met minieme bijspitsen en staan in meerdere (tot vier) rijen.

 

Ecologie (ingekort versprA)
Vooral voor op diepten tussen 20 en 65 meter (tot 125 m). Meestal op bodems met stenen, wieren en koralen. Ze jagen vooral 's nachts en sporen hun prooi op via elektrische oriëntatie. Het voedsel bestaat uit kreeftachtigen, schelpdieren, wormen en kleinere vissen. Voortplanting in voorjaar en zomer. Het vrouwtje zet eikapsels af met steeds één embryo. Tijdens de groei zitten ze opgevouwen in de eikapsels en voeden zich met de eierdooier. (Zie voor de vorm van de eikapsels de aparte beschrijving.)

 

Bescherming

Niet opgenomen op de Nederlandse Rode Lijst. Niet als bedreigd op de internationale Rode Lijst van de IUCN, maar wel opgenomen als 'near threatened' (gevoelig). Geen vermelding met minimummaat in de Visserijwet. Geen terugzetverplichting.

 

Plaatje uit Gervais,1877. (Tijdelijk. Graag vervangen)

Lees meer
RSS
Eerste7891012141516Laatste

Diensten

Weekdieren (EU-Habitatrichtlijn)

  • Inventarisaties
  • Beheeradviezen 
  • Monitoring
  • Exoten

Mariene soorten en ecologie

  • Educatie
  • Artikelen
  • Exoten

 

 

Steun ANEMOON

  • Met een donatie
  • Met waarnemingen
  • Met foto's 
  • Met locatie-omschrijvingen
  • Met maken van artikelen
  • Met organiseren activiteiten

Contact

Stichting ANEMOON
Postbus 29
2120 AA Bennebroek

anemoon@cistron.nl

06-11442009

 

 

Back To Top