Japanse stekelhoren (Japanse oesterboorder)
Ocinebrellus inornatus
|
Japanse stekelhoren (Japanse oesterboorder)
Ocinebrellus inornatus
Mariene huisjesslak. Tot 50 mm. Crème, geelgrijs,
licht- of donkerbruin of
met kleurbanden. Mondopening meestal paarsbruin.
Dikschalige, onregelmatige horen met tot 7 geschouderde
windingen. Top spits, mondopening ovaal met
gootvormig
siphokanaal dat een tunnel kan vormen. Operculum bruin. Oppervlak ruw,
4-12 (vaak 8) forse dwarsribben en groeilijnen. Bovendien 4-7 spiraalribben en fijnere lijntjes. Kruispunten met schubjes of knobbelige verdikkingen. In de mondopening knobbeltjes. Exoot, in Zeeland.
Item 1 of 0
| Japanse stekelhoren (Japanse oesterboorder) | Ocinebrellus inornatus | | Mariene huisjesslak. Tot 50 mm. Crème, geelgrijs,
licht- of donkerbruin of
met kleurbanden. Mondopening meestal paarsbruin.
Dikschalige, onregelmatige horen met tot 7 geschouderde
windingen. Top spits, mondopening ovaal met
gootvormig
siphokanaal dat een tunnel kan vormen. Operculum bruin. Oppervlak ruw,
4-12 (vaak 8) forse dwarsribben en groeilijnen. Bovendien 4-7 spiraalribben en fijnere lijntjes. Kruispunten met schubjes of knobbelige verdikkingen. In de mondopening knobbeltjes. Exoot, in Zeeland. | Afmetingen: 50 x 23 mm.
Schelpkleur: Al dan niet egaal crème, geelgrijs, licht- of donkerbruin of
met banden. Juvenielen, soms ook volwassen exemplaren, hebben vaak
afwisselend lichte en bruine kleurbanden. De mondopening kan licht zijn,
maar is meestal donkerder (bruin tot paarsbruin) gekleurd.
Schelpvorm: Stevige tot dikschalige, onregelmatige horen. Ongeveer 7 hoekige, trapsgewijs afgezette, hoekige, geschouderde windingen. De top is spits en vrijwel glad. De mondopening is ovaal en loopt uit in een gootvormig siphokanaal, dat bij volgroeide schelpen aan de onderzijde deels afgesloten en omgevormd tot een tunnel kan zijn. Operculum hoornachtig, bruin.
Sculptuur: De sculptuur op de horens is ruw en bestaat op de lichaamswinding uit 4-12, maar gewoonlijk 8, forse, vaak scherp afgetekende radiaire (axiale- of dwars-) ribben of varices (oude mondranden) en groeilijnen. Daartussen en deels overheen lopen 4-7 meer of minder sterke spiraalribben, alsmede enkele onderbroken fijnere lijntjes. Vooral op de kruispunten staan knobbelige verdikkingen of schubjes. Aan de binnenzijde van de mondrand komen ca 5 knobbeltjes voor, die ter hoogte van de vierde hoofdspiraal kan min of meer tandvormig zijn. | Inmiddels plaatselijk vrij algemeen en zich uitbreidend. | Oorspronkelijke verspreidingsgebied langs de Oost-Aziatische kusten: Koerillen, Sachalin, Korea, Japan, China. In 1924 voor het eerst buiten het oorspronkelijke verspreidingsgebied aangetroffen, langs de kust van Noord-Amerika (Puget Sound). Van daar verder verspreid. In Europa voor het eerst aangetroffen in 1995 in Frankrijk (Marennes-Oléron), vdaarna in Bretagne en Normandië, Portugal en de Limfjord in Denemarken. In Nederland in 2007 voor het eerst waargenomen in Zeeland. Aangetroffen in de Oosterschelde bij Yerseke, Gorishoek (Tholen) en Zierikzee. | Litoraal en sublitoraal van rotskusten, soms ook wat dieper. Vaak te vinden onder stenen en tussen oesters en mosselen. Het zijn carnivore roofslakken; de prooi bestaat voornamelijk uit andere schelpdieren, met name (jongere) oester- en mosselsoorten. | | 403745 | Nederland | Zoutwater | MOO|SMP|ANM|Exoten |
Stekelhoren
Ocenebra erinaceus
|
Stekelhoren
Ocenebra erinaceus
Mariene huisjesslak. Tot 5 cm, meestal kleiner. Geelgrijs tot
lichtbruin, soms met kleurbanden. Dikschalig 7-8 windingen. Mondopening
ovaal, met een gootvormig sifokanaal dat bij
volgroeide schelpen tot een nauwe tunnel is gevormd. Uiterlijk
ruw met forse dwarsribben, groeilijnen en sterke spiraalribben. Op de
kruispunten knobbelige verdikkingen en schubachtige stekels. Dier
met korte sifo en een accessorische boororgaan, waarmee prooien worden
aangeboord (o.a tweekleppigen en zeepokken). Zelden in Zeeland,
vermoedelijk aangevoerd. Soms op drijvende voorwerpen op het strand.
Item 1 of 0
| Stekelhoren | Ocenebra erinaceus | | Mariene huisjesslak. Tot 5 cm, meestal kleiner. Geelgrijs tot
lichtbruin, soms met kleurbanden. Dikschalig 7-8 windingen. Mondopening
ovaal, met een gootvormig sifokanaal dat bij
volgroeide schelpen tot een nauwe tunnel is gevormd. Uiterlijk
ruw met forse dwarsribben, groeilijnen en sterke spiraalribben. Op de
kruispunten knobbelige verdikkingen en schubachtige stekels. Dier
met korte sifo en een accessorische boororgaan, waarmee prooien worden
aangeboord (o.a tweekleppigen en zeepokken). Zelden in Zeeland,
vermoedelijk aangevoerd. Soms op drijvende voorwerpen op het strand. | Afmetingen: H. tot 50 mm, B. tot 25 mm.
Schelpkleur: Geelgrijs tot lichtbruin, soms met witte of bruine kleurbanden. Mondopening gewoonlijk lichter.
Schelpvorm: Dikschalige,
onregelmatig gevormde horen. 7-8 hoekige onregelmatige windingen. Top
vrij spits, mondopening ovaal, met een gootvormig sifokanaal dat bij
volgroeide schelpen is afgesloten tot een nauwe tunnel. Operculum ovaal, hoornachtig.
Sculptuur: Uiterlijk
ruw met forse dwarsribben, groeilijnen en sterke spiraalribben. Op de
kruispunten knobbelige verdikkingen die bij bepaalde vormen kunnen
uitgroeien in schubachtige stekels.
Dier: Op de plaats van de mond zit een proboscisgroeve
waarin een uitstulpbare voedingsslurf zit. Koptentakels aanvankelijk breed, later
grotendeels slank en dun, met de ogen op het verbrede deel. Mantelrand met sifo, die tijdens het kruipen niet of nauwelijks buiten
het sifokanaal steekt. Midden in de voet
zit een opening met het accessorische boororgaan. Lichaamskleur geelwit met witte vlekken. | | Van Ierland
en de westkust van Groot-Brittannië tot de
Azoren,
Madeira en in de Middellandse Zee. In Nederland enkele malen levend
gevonden in
Zeeland, mogelijk ingevoerd na schelpdierenimport rondom Yerseke. Gezien de
niet-planktonische
larven, lijkt aanvoer op natuurlijke wijze minder waarschijnlijk.
Overig: Sommige vermeldingen
uit Zeeland bleken betrekking te hebben op
een andere
exoot; de ‘Japanse stekelhoren’.
Op het strand: Meermalen aangespoeld op drijvende voorwerpen, soms nog levend. ook fossiele (Eemien, Pleistoceen). | Litoraal en sublitoraal van rotskusten op een
harde,
rotsachtige ondergrond, van iets boven de laagwaterlijn tot diepten van
ca. 150 m. Vleeseters
die zich vergelijkbaar voeden als de Purperslak. De prooi
bestaat uit
zeepokken, kokerwormen, slakken en tweekleppigen. Het boren gaat zeer langzaam en kan tot 6-7 dagen
duren. De dieren zijn van gescheiden geslacht. Voortplanting vanaf maart-april tot
het einde van
de zomer. De op hard substraat vastgemaakte spatelvormige eicapsules zijn strogeel, plasticachtig en deels afgeplat. Leeftijd 4-6 jaar. | | x | Nederland | Zoutwater | SMP |