Sterk afgeplatte haaiachtige, die eerder op een rog dan op een haai lijkt, met een afgeplatte rug en buik en grote, horizontaal gehouden borst- en buikvinnen. Van bovenaf gezien vormen die net twee paar vleugels. De dieren hebben een lange, spits toelopende staart. Ze kunnen een lengte bereiken van 2,4 m (vrouwtjes) of 1,8 m (mannetjes). Grijsgeel, lichtbruin tot roodbruin, soms groenbruin. Met kleine witte vlekjes en verspreide donkere vlekken, maar zonder opvallende oogvlekken in het patroon. Aan de uiteinden van de borstvinnen staan soms grotere donkere vlekken. Ook de uiteinden van de andere vinnen zijn soms donkerder aangezet. De buikzijde is lichtgrijs tot wit. Zuidelijk populaties hebben vaak een rastervormig patroon van lichte strepen over het lichaam. Op de staart staan twee grote rugvinnen. Er is een grote, wat sikkelvormige staartvin, waarvan het onderste deel groter is dan het bovenste. Een anaalvin ontbreekt. De twee niet aan maar onder de kop vastgegroeide borstvinnen zijn driehoekig of meer ruitvormig, met afgeronde uiteinden. De huid is ruw. Op de rug- en staartvinnen zitten geen stekels. Deze kunnen wel aanwezig zijn op de middellijn tussen de kop en de eerste rugvin en tussen de basis van de rugvinnen. Ook op de snuit en boven de ogen kunnen stekels zitten. De ogen zijn klein en de spuitgaten (spiraculi) zijn horizontaal verlengd. Op de neus staan baarddraden. De neusplooien zijn enigszins gerafeld. De vijf kieuwspleten zijn zeer klein. Nadere kenmerken: In de bek staan in beide kaken meerdere rijen scherpe, spitse tanden, zonder zijspitsen (tot 18-22 in elke kaak). Hiermee kunnen ze ook de mens stevig verwonden.
Lees meer